Het IJsselmeer, het grootste zoetwatergebied van Europa. Nederlands grootste verblijfplaats van vogels, internationaal als Wetland erkend en tevens Vogelrichtlijngebied, cultuurhistorisch erfgoed, een schitterend natuurgebied en... de enige nog open plek met vergezicht !
© MK-DATA 2011-2020
OUDE WEBSITE IJSSELMEERVERENIGING
Nieuwe website Nieuws Zoeken

1972 - 2020 - al 48 jaar !

23-02-2015 - Oud nieuws ? Maritieme archeologie in Nederland in de versukkeling
Henk Dessens, directeur collecties van Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam (vanaf 1 april 2014 tevens waarnemend algemeen directeur) hield vorig jaar een confronterend betoog tijdens de zogeheten Kroon-Voordracht voor de Stichting Nederlands Museum voor Anthropologie en Praehistorie (SNMAP) op 14 maart 2014 in Amsterdam. Voor de bezoekers van onze ledenvergadering op 21 maart 2015 waar het themaprogramma gaat over  maritieme archeologie is ter voorbereiding de lezing van Henk Dessens zeker interessant. In het IJsselmeergebied waar de komende jaren vele grote plannen op de rol staan is de zorgvuldige omgang met het archeologisch archief  soms ver te zoeken!
Het anker van het Amsterdamse VOC-schip Batavia, dat in 1629 voor de kust van Australië verging, bevindt zich nog altijd ter plaatse. (Foto Pat Baker | WA Maritime Museum)
Wie neemt het roer? – Maritieme Archeologie in Nederland De maritieme archeologie in Nederland raakt in de versukkeling. De expertise die in de afgelopen 40 jaar werd opgebouwd dreigt te verdampen, door bezuinigingen en gemakzuchtige keuzes, maar vooral door gebrek aan interesse, niet in de laatste plaats van de kant van de politiek. Henk Dessens, directeur collecties van Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam (vanaf 1 april 2014 tevens waarnemend algemeen directeur) hield onlangs een confronterend betoog tijdens de zogeheten Kroon-Voordracht voor de Stichting Nederlands Museum voor Anthropologie en Praehistorie (SNMAP) op 14 maart 2014 in Amsterdam. De Engelse versie van deze voordracht is ook gepubliceerd als deel 36 in de publicatiereeks van de SNMAP. Door Henk Dessens De aanleiding voor deze bijdrage aan de Kroon-Voordracht van 2014 was een verzoek van het bestuur van de Stichting NMAP om een bespiegelende voordracht te houden over de maritieme archeologie in Nederland en, zo staat het in de opdracht, met name over ‘het gebrek aan (politieke) belangstelling die de maritieme archeologie in Nederland ondervindt’. Een uitnodiging om een lezing te geven krijg ik wel vaker en meestal besluit ik ter plekke en op het moment zelf of ik de uitnodiging wel of niet aanvaard. Maar in dit geval heb ik een weekje bedenktijd gevraagd. Ik zal u uitleggen waarom. Ik ben geen maritiem archeoloog, zelfs geen archeoloog, en als het om wetenschappelijke prestaties gaat detoneer ik nogal met de andere drie sprekers van vandaag. De overdrachtskant van het vak geschiedenis heeft mij altijd meer aangetrokken dan een wetenschappelijke carrière en zo ben ik in de museologie terecht gekomen. Daar komt nog bij dat Het Scheepvaartmuseum, waar ik werkzaam ben als directeur collecties, zelf niet actief is op het gebied van de maritieme archeologie, omdat voor deze specialistische discipline al speciaal hiervoor in het leven geroepen instituten bestonden en bestaan, op dit moment de afdeling Maritieme Archeologie van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed in Lelystad. Je kunt ook als Scheepvaartmuseum je geld maar een keer uitgeven en doubleren van werkterreinen proberen we te voorkomen. Een echte insider op het gebied van de maritieme archeologie ben ik dus niet. Toch heb ik, na een weekje nadenken, de opdracht aanvaard. De opdracht werd voor mij een persoonlijke queeste, waarmee ik meer duidelijkheid hoopte te krijgen over de vraag wat de huidige positie en betekenis is van de Nederlandse maritieme archeologie. En gesteld dat de maritieme archeologie inderdaad aan lager wal is geraakt door een gebrek aan belangstelling, wat zijn hiervan dan de oorzaken? Mijn positie als buitenstaander is enerzijds een nadeel, maar anderzijds misschien een voordeel, omdat ik niet gecommitteerd ben aan enig persoonlijk belang bij dit onderwerp. In mijn bijdrage van vanmiddag besteed ik eerst aandacht aan de culturele context waarvan de maritieme archeologie deel uitmaakt. Ik zal duidelijk proberen te maken waarom brede maatschappelijke aandacht voor maritieme geschiedenis niet vanzelfsprekend is en wil ik u in dat verband het verhaal over de vernieuwing van Het Scheepvaartmuseum vertellen, omdat onze ervaring, wellicht ook voor de maritieme archeologie in Nederland nuttig kan zijn. Daarna presenteer ik u de resultaten van mijn onderzoek, waarvoor ik deskundigen heb geïnterviewd en enige literatuurstudie heb verricht. Ik besluit mijn verhaal met mijn visie op hoe het met de maritieme archeologie in Nederland is gesteld, of veranderingen gewenst zijn en hoe het misschien beter kan. Maritiem erfgoed in Nederland Goed, eerst de context. Nederland heeft niet te klagen als het gaat om maritiem erfgoed. Ons land telt alleen al meer dan 50 musea die maritieme collecties beheren. Ik schat dat deze instellingen in totaal minstens 1,2 miljoen collectie-items met een maritieme achtergrond bezitten. De gezamenlijke archiefinstellingen bewaren ook veel maritiem materiaal, denk alleen al aan de 1,4 km VOC-archief. En Nederland telt meer dan 3000 geregistreerde varende monumenten, het hoogste aantal ter wereld. Dat is logisch als we bedenken hoe afhankelijk Nederland altijd van de zee is geweest en hoe belangrijk de maritieme sector was. Ik heb het gevoel dat ik dat de meeste aanwezigen hier niet hoef uit te leggen. Tot de jaren 1960 was duidelijk zichtbaar dat Nederland nog een maritiem land was. Er werkten tienduizenden mensen in de maritieme sector, de havens waren nog volop aanwezig in het stadsbeeld van Amsterdam en Rotterdam. Daarna veranderde dat sterk. Vanaf 1960 zijn scheepvaart, scheepsbouw en aanverwante bedrijven door allerlei oorzaken veel minder zichtbaar geworden. Een van die 50 musea is Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam, dat, zo mag ik wel zeggen, behoort tot de belangrijkste ter wereld, als we als criteria nemen de omvang, reikwijdte en betekenis van de collectie, de kennis die we in huis hebben zodat we ook prikkelende, toegankelijke en verantwoorde verhalen over de collectie kunnen vertellen, en dan zijn daar nog de criteria van het gebouw en de locatie. Want, een museum is immers meer dan alleen zijn collectie. Het gaat uiteindelijk om de maatschappelijke impact die het museum teweeg brengt. En die begon de directie van het museum eind jaren 1990 zorgen te baren. We ontdekten in Het Scheepvaartmuseum dat in de beleving van steeds meer van onze bezoekers Nederland geen maritiem land meer was. Tegelijk bleek ook dat steeds minder bezoekers nog een min of meer coherent overzicht van de Nederlandse en algemene geschiedenis hadden, met als gevolg dat zij de permanente basisexpositie van 24 zalen niet goed meer konden plaatsen. Maatschappelijke relevantie Wat wel succesvol was, in termen van publieksbereik, was het afmeren van het nagebouwde VOC-schip Amsterdam, in 1991 bij het museum. Het aantal bezoekers nam datzelfde jaar meteen toe tot boven de 100.000 en lag in de navolgende jaren steeds rond de 200.000 per jaar. In 2002 trok het museum met een jubileumtentoonstelling over 400 jaar VOC zelfs bijna 230.000 bezoekers. Maritieme geschiedenis spreekt best aan bij een groot publiek, mits je het maar aantrekkelijk presenteert. De rest van het verhaal is de meesten van u wel bekend denk ik. Het Scheepvaartmuseum voerde tussen 2007 en 2011 een complete renovatie van het gebouw en vernieuwing van de museumorganisatie uit, en ook het presentatieconcept, het marketingbeleid en het zakelijke beleid werden veranderd, waarna het museum in oktober 2011 kon worden heropend. Het museum koos niet voor een verbouwing, maar voor een vernieuwing. Het museum maakte keuzes, en liet dus ook veel weg. Het Scheepvaartmuseum wil ‘Het Zeewaartse Verhaal van Nederland’ vertellen. Dus niet het verhaal van de klompen, tulpen en de molens, over mensen die verscholen zaten achter de beschermende dijken, bang voor het water maar over mensen die erop uittrokken, het avontuur opzochten, de wereld introkken en in contact kwamen met ongeveer alle volkeren en culturen ter wereld, soms goedschiks, soms kwaadschiks. Dit verhaal benadrukt de identiteit van Nederland als een internationaal georiënteerde, ondernemende handelsnatie. Dat is onze bestaansreden als Scheepvaartmuseum. De samenleving inspireren met een verhaal dat gaat over wat Nederland feitelijk is. Dat verhaal is leidend voor al onze publieksprogramma’s. Met dit verhaal haalde het museum in enkele jaren tijd zo’n 80 miljoen euro op, het Ministerie van OCW financierde het gebouw en de installaties, de rest kwam van het bedrijfsleven, fondsen, de eigen ‘Vriendenvloot’ en ook heel veel van particuliere gevers. De bezoekcijfers zijn goed, binnenkort hopen we de 1 miljoenste bezoeker van het vernieuwde SM te mogen begroeten. Maritieme archeologie Om snel een goed overzicht van de maritieme archeologie in Nederland te krijgen heb ik lange gesprekken gevoerd met collega’s die werkzaam zijn in de archeologie en de maritieme archeologie, en daarnaast heb ik enige literatuurstudie verricht. In de gesprekken die ik voerde kwam een tamelijk consistent beeld naar voren en die luidde als volgt: na hoopvolle pogingen om de scheepsarcheologie in Nederland te ontwikkelen tot een volwaardige tak van wetenschap, volgde na de jaren 1990 een periode waarin het vooral bergafwaarts ging, tot op de dag van vandaag. Mijn literatuurstudie bevestigde dit beeld. Alleen de informatie op de website van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed heeft die negatieve ondertoon niet, maar daar kom ik later op terug. In de interviews en de literatuur werden mij de volgende zaken gewaar. De implementatie van ‘Malta’ Unaniem waren alle deskundigen het erover eens dat de manier waarop Nederland het Verdrag van Malta heeft toegepast niet goed is voor de maritieme archeologie. Het principe van ‘Malta’ is dat de verstoorder van een bodemarchief verplicht is om archeologisch onderzoek uit te laten voeren. De Nederlandse implementatie van ‘Malta’ houdt in de praktijk ook de aanname in dat behoud ‘in situ’ de beste oplossing is voor het behoud van het erfgoed. Of dit voor de landgebonden archeologie zo is kan ik niet goed beoordelen, maar het is zeker dat dit voor de maritieme archeologie een verkeerde aanname is. Als bewaren in situ de beste oplossing was voor duurzaam behoud dan zouden opgegraven eeuwenoude schepen zo op de HISWA geplaatst kunnen worden. Bij wijze van spreken. Natuurlijk rot een houten schip en zijn ijzeren onderdelen uiteindelijk gewoon weg. Als je kiest voor behoud in situ dan kies je voor het verloren laten gaan van het object. Waar overigens goede redenen voor kunnen zijn, maar noem het dan ook gewoon zo. Volgens mijn informanten, en dit wordt bevestigd in publicaties, gaan waardevolle wrakken, verloren door natuurlijke processen, zoals erosie, zich verplaatsende zandbanken, maar ook door bodemberoering door vissersschepen die sleepnetten gebruiken. Deze bedreiging speelt zich met name af in de kustwateren met felle getijstromen, zoals de Waddenzee en de Zeeuwse stromen. Over deze specifieke bedreiging van erfgoed is, zo bleek mij, ook uitvoerig gepubliceerd. De moraal van dit verhaal: als je maritiem-archeologisch erfgoed niet systematisch onderzoekt en documenteert, gaat onvervangbaar bronnenmateriaal verloren. De Nederlandse overheid heeft er voor gekozen om de archeologische onderzoeksverplichting die voortkomt uit het Verdrag van Malta over te laten aan particuliere bedrijven, zowel voor de droge als de natte archeologie. Ik bedacht mij dat de vooruitgang in de archeologische wetenschap in Nederland dus sterk afhankelijk is gemaakt van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening van Nederland. Archeologisch onderzoek lijkt nauwelijks aangestuurd te worden vanuit een centrale onderzoeksvraag die prikkelend kan zijn om brede aandacht los te maken. Er bestaat een Nationale Archeologische Onderzoeksagenda, maar die doorlezend kreeg ik de indruk dat de onderzoeksvragen van waaruit de opgravingsbedrijven werken en hun interpretaties van de vondsten vooral voortkomen uit voorgaande onderzoeken, waardoor het discours bestaat uit een soort kettingreactie van opgravingsrapporten. Dat is niet bevorderend voor als je wil excelleren als wetenschappelijke discipline. En ik constateer dat dit gebrek aan wetenschappelijke koers ook voor de maritieme archeologie geldt, ik kom daar straks nog op terug. Waardestelling De tweede geuite klacht van mijn informanten ging over jarenlange bezuinigingen en daardoor gebrek aan financiële middelen om maritiem archeologisch erfgoed systematisch op te sporen en in kaart te brengen, te beschermen, te onderzoeken en te interpreteren. De hele opgravingsstaf van RCE is wegbezuinigd. Het grootste aaneengesloten maritiem-archeologische vondstcomplex in Nederland wordt gevormd door de drooggelegde IJsselmeerpolders. Hier liggen honderden scheepswrakken van de Middeleeuwen tot de 20ste eeuw. Uniek in de wereld, maar zelfs hier verricht Nederland geen systematisch onderzoek. Door een gebrek aan budgetten worden de weeffouten van de manier waarop ‘Malta’ in Nederland is geïmplementeerd, dus niet hersteld. Het Rijk heeft de zorg voor onze monumenten vooral naar de gemeenten gedelegeerd. Volgens de Monumentenwet zijn gemeenten verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren voor bijv. een bestemmingsplan wordt vastgesteld, en de wet maakt geen onderscheid tussen droge en natte bodems. Dat is verontrustend omdat alleen al voor het IJsselmeer grote projecten op stapel staan, die de waterbodem ingrijpend zullen verstoren, bijvoorbeeld grootschalige maatregelen om het IJsselmeerwater minder troebel te maken en de aanleg van de zogenaamde Marker Wadden langs de dijk Enkhuizen-Lelystad. Als ik het goed heb begrepen hebben gemeentes nauwelijks of niet budget vrijgemaakt om hun waterbodems systematisch in kaart te brengen op archeologische waarden. Sportduikers Een derde klacht hangt samen met de tweede. Door de uitvinding van scuba-duikapparatuur is na de Tweede Wereldoorlog het sportduiken voor grote groepen mensen bereikbaar geworden. En groepen sportduikers zijn, vanuit allerlei motieven, maar al te graag bereid om het gat dat de overheid laat vallen op te vullen. Ze zijn vaak goed georganiseerd, zijn vaak serieus geïnteresseerd in maritieme geschiedenis, ze beschikken over budget, materieel, en vrije tijd en ze hoeven niet te voldoen aan kostbare ARBO-eisen, die voor de professionele duikers heel streng zijn geworden. Officieel mag je als sportduiker best boven een wrak duiken, mits je niets verstoort of meeneemt. Maar zeg nou eerlijk: wat zou u doen als u interesse heeft in maritieme geschiedenis, en u ziet tijdens het duiken op een wrak delen van de lading en van de scheepsinventaris liggen, in goede staat, waarvan u ook wel weet dat die tijdens een volgende herfststorm verdwenen zullen zijn, of dat de volgende sportduiker het misschien meeneemt. En u weet als sportduiker ook dat noch het Rijk, noch de gemeente zich over deze site zullen bekommeren en ook weet u dat er in de afgelopen jaar zo enorm bezuinigd is op de waterpolitie dat de pakkans nihil is. En u weet ook dat de officiële archeologen eieren voor hun geld hebben gekozen en bereid zijn met u samen te werken, om erger te voorkomen. Ik heb twee jaar geleden een bijdrage mogen schrijven voor een boek over een Friese tjalk die in de achttiende eeuw met een lading bakstenen en andere grofkeramiek plotseling gezonken was nabij de haveningang van Hoorn. Tijdens de kennismakingsbijeenkomst met de andere auteurs en archeologische onderzoekers kwam er een aantal fraaie voorwerpen uit dit wrak op tafel. Enigszins tot mijn verbazing kwamen ze niet uit de tas van de archeologen maar die van een sportduiker die lid was van de plaatselijke duikvereniging. Neem het hen eens kwalijk. Opleiding Een vierde klacht was dat Nederland geen integrale academische opleiding kent voor de maritieme archeologie. Die klacht is juist denk ik. André van Holk is de enige hoogleraar maritieme archeologie in Nederland, met een part-time aanstelling en met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, hij is hoogleraar maritieme archeologie, vanwege de provincie Flevoland, aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2012 boden vier universiteiten en de RCE studenten een bachelorvak maritieme archeologie aan, ter gelegenheid van het grote International Symposium on Boat and Ship Archeology in Amsterdam. Maar daar moeten we het zo’n beetje mee doen. Ik heb begrepen dat een student die professioneel maritiem archeoloog wil worden het beste naar het buitenland kan vertrekken. Bijvoorbeeld naar de Universiteit van Zuidelijk Denemarken in Esbjerg, daar kan hij terecht bij prof. Thijs Maarleveld. Samenvatting Tijdens mijn onderzoek begon bij mij een beeld te ontstaan: dat we voor de maritieme archeologie eigenlijk niet goed weten wat we hebben dat wat er is op grote schaal wordt bedreigd. De gesprekken met de deskundigen samenvattend concludeerde ik dat de implementatie van ‘Malta’ in Nederland het maritieme erfgoed bedreigt. Natuurlijke processen doen hun werk en slopen ons erfgoed. Gemeenten worden niet gemaand hun werk te doen. Er bestaat geen betrouwbaar nationaal overzicht van potentieel waardevolle locaties in Nederland. Sportduikers kunnen hun gang gaan en voorwerpen meenemen, vaak vanuit integere historische nieuwsgierigheid, maar het blijft een merkwaardige gang van zaken. Er bestaat geen geregisseerd onderzoeksprogramma, vanuit universiteiten of de RCE, het blijft bij incidentele opgravingsrapporten. En tot slot heeft Nederland geen integrale academische opleiding tot maritiem archeoloog. Maar ook kreeg ik de indruk dat de maritieme archeologie in Nederland niet goed in staat is geweest om te formuleren wat het de samenleving te bieden heeft. De rol van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed Dan wil ik nu ingaan op de wijze waarop de maritieme archeologie vanuit het Rijk wordt aangestuurd. Op rijksniveau valt de maritieme archeologie tegenwoordig onder de RCE. Dit heeft een lange voorgeschiedenis, die ik hier omwille van de tijd kort samenvat. Door staatssecretaris Nuis werd in 1995 het Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie NISA in het leven geroepen. Van Ketelhaven verhuisde dit instituut naar een nieuwe locatie in Lelystad. Het NISA kreeg de benodigde bassins, apparatuur en medewerkers om archeologisch hout te kunnen conserveren. Er kwam een onderzoeksstaf. Men ontwikkelde plannen voor de maritiem-archeologische monumentenzorg, maar kreeg naar eigen zeggen onvoldoende middelen om die plannen te realiseren. In 1996 zette het NISA nog wel een eigen duikteam op van acht personen, maar dat werd in 2006 wegens bezuinigingen en wegens ‘Malta’ weer opgedoekt. Ook het ‘droge’ archeologische veldteam van het NISA was toen al wegbezuinigd. Daarna werd het NISA opgeheven en ging het op in de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek ROB en later in de RCE. De RCE heeft nu dus een afdeling Maritieme Archeologie en wil, zo las ik op de website, een belangrijke rol spelen bij de beleidsvorming in Nederland inzake het maritiem archeologisch erfgoed. Een van de taken is het beheer van het Nationaal Depot voor Scheepsarcheologie in Lelystad. Verder is er een voor het publiek toegankelijke museale presentatie en heeft de afdeling enkele onderzoekers in dienst. Ook de afdeling Maritieme Archeologie presenteert zich op de website van de RCE. Ik heb, de teksten op de website uitvoerig gelezen. Het maritieme deel van de site begint met een inleidende tekst die op zijn zachtst gezegd enige redactionele aandacht kan gebruiken, maar dat terzijde. Belangrijker is dat de overige teksten geen weloverwogen beleidskeuzes formuleren. Onder het kopje ‘Onderzoek’ wordt bijvoorbeeld vermeld dat de Rijksdienst géén onderzoeksinstituut is, maar wél aan onderzoek doet omdat de dienst serieus wil worden genomen als gesprekspartner. Gewoon ter informatie wil ik nu noemen dat de volgende webpagina een lijstje bevat van lopende onderzoeken, en daarna volgen pagina’s over het bouwen van scheepsmodellen om het onderzoek te faciliteren, informatie over educatieve programma’s, de faciliteiten waarover men beschikt om scheepshout en andere zaken te conserveren, informatie over het depot met ongeveer 33.000 voorwerpen, en de bezoekmogelijkheden van de presentaties. Veel aandacht op de site krijgt het ‘Programma Maritiem’, dat acht doelstellingen formuleert. Afgezien van typefouten en een gebrekkige schrijfstijl moet ik helaas vaststellen dat ook dit programma inhoudelijk niet echt duidelijk is. Ik herkende geen duidelijke keuzes en geen probleemstelling, er wordt dus ook geen niche geformuleerd van waaruit onderzoek gelegitimeerd wordt. Niet voor het nationale beleid maar ook niet voor de internationale ambities, waarvan ik mij ook afvraag hoe realistisch die zijn in het licht van de bescheiden budgetten; en dan laat ik maar buiten beschouwing of men in landen als Zweden en Finland, wel zit te wachten op Nederlandse archeologen die daar op fluitschepen willen duiken. Mijn conclusie is dat ik u op basis van de website van de afdeling Maritieme Archeologie van de RCE niet duidelijk kan uitleggen welke rol de dienst, en daarmee dus de Minister van OCW vervult of wil gaan vervullen voor de maritieme archeologie in Nederland. Ik krijg de indruk dat wat de afdeling doet een min of meer toevallige optelsom is van de restanten die voorgaande diensten onder zich hadden, bij de ROB, de vm. Afdeling Onderwaterarcheologie van het Ministerie van WVC, de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders en later het NISA. Ik mis hier focus, focus op doelstellingen en focus op beleid. Dat neemt niet weg dat ik denk dat de Rijksoverheid, dus de RCE, onmisbaar is voor een basaal, serieus opsporings-, beschermings-, opgravings- en conserveringsprogramma voor het maritiem-archeologische erfgoed in Nederland. Om de weeffouten van ‘Malta’ te repareren, om bedreigd erfgoed te redden en om serieus en inspirerend wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken. Conclusies Mijn conclusie is vooral dat de maritieme archeologie in Nederland stuurloos is. De maritieme archeologie heeft geen wetenschappelijke ‘niche’ die de samenleving ervan overtuigt dat deze discipline de moeite waard is om in te investeren. Er is ook geen ‘corporate story’, om een marketingterm te gebruiken. Er is geen Zeewaarts Verhaal zoals bijv HSM dat hanteert als sturend principe. Ik kreeg de indruk dat veel onderzoek tot nu toe gericht was op het definiëren van scheepstypes of anderszins scheepstechnisch van aard was. Dat zal af en toe best nuttig en nodig zijn, maar als Het Scheepvaartmuseum iets heeft geleerd dan is het dat de Nederlander niet geïnteresseerd is in technische exposés, men is vooral geïnteresseerd in verhalen vooral over mensen, verhalen die aanspreken en waarin men zich herkent. Ik denk dat de Rijksoverheid bij de ontmanteling van de maritieme archeologie zeker boter op zijn hoofd heeft, maar dat de Rijksoverheid niet meer heeft gedaan dan opportunistisch reageren op een verdeelde en in zichzelf gekeerde sector, die zelf niet goed in staat was zijn eigen bestaansrecht helder te formuleren. Keuzes maken en die communiceren is noodzakelijk als je wilt excelleren en draagvlak wil verwerven. De sector zou bijv. kunnen beginnen om vanuit een Corporate Story één, desnoods twee kennisdomeinen te formuleren die kansrijk zijn voor een inspirerend wetenschappelijk discours. En dan de rol van het Rijk. Het Verdrag van Malta ten spijt, de commitment van het Rijk is onmisbaar om een goed functionerende maritieme archeologie in Nederland in stand te houden. Het is onvermijdelijk dat het Rijk drie zaken borgt als we in Nederland de maritieme archeologie serieus willen uitoefenen en ervoor zorgt dat dit integraal gebeurt, dus niet vanuit eigen zelfstandige eilandjes: Wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Beleidsvorming en -handhaving. Regisseren van een nationaal programma voor het opsporen, opgraven en documenteren van bronnenmateriaal. Het optuigen van een volwaardige academische thuisbasis is naar mijn overtuiging cruciaal om een goed functionerende sector van de grond te krijgen. Scherp gesteld: er zou geen cent aan maritieme archeologie besteed mogen worden zonder een academisch programma, dat tot stand komt en wordt onderhouden vanuit academische normen, – dus een academisch programma dat sturend is voor het beleid van opsporen, opgraven, conserveren, documenteren en vervolgens wetenschappelijk interpreteren en betekenis geven. Het Scheepvaartmuseum is graag bereid om in zo’n nationaal model te participeren bijvoorbeeld bij de valorisatie van de resultaten van dat onderzoek. Want daar zijn wij goed in. In zo’n model blijft de RCE essentieel. Wel zou de rol van RCE aangescherpt kunnen worden. In elk geval geen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek verrichten. Dat kan een universiteit, waar de nationale en internationale spelregels voor wetenschappelijk onderzoek zijn geïmplementeerd, veel beter. De RCE zou m.i. ook geen depotcollecties en museale presentaties hoeven te onderhouden. Daar zijn musea voor. De RCE is wel van essentieel belang voor consistente beleidsvorming en -handhaving en het regisseren van een nationaal programma voor het veilig stellen en documenteren van maritiem- archeologische sites en vondsten. Geachte leden van het bestuur, dames en heren. Dit is het resultaat van mijn zoektocht. Ik ben mij ervan bewust dat ik slechts de grote lijn heb weergegeven en veel nuances over het hoofd heb gezien. Ook mijn aanbevelingen voor de toekomst zijn slechts schetsmatig. Ik hoop dat u er begrip voor dat ik voor mijn onderzoek een beperkte hoeveelheid tijd beschikbaar had. Ik wil iedereen bedanken die bereid was mij openhartig te woord te staan. Ik heb hen anonimiteit beloofd, wat de reden is dat zij niet in de publicatie van deze voordracht worden genoemd. Tot slot hoop ik dat ‘Het Zeewaartse Verhaal van Nederland’ in de toekomst een stevige impuls zal krijgen van de maritieme archeologie.
Maritieme archeologie op het droge: de opgraving van een schip in Flevoland. (Foto RCE)